dinsdag 5 juli 2011

PPO opdracht 5

Opdracht 5 Motivatie

1.       Wat is/was jouw motivatie om deze opleiding te doen? maak gebruik van de termen ‘intrinsieke-‘en extrinsieke motivatie’
Mijn motivatie om deze opleiding te gaan doen had te maken met verschillende behoeftes.
Ik kwam vanuit een deeltijd opleiding met studenten die soms al 50 jaar waren waarmee ik niks gemeen had en die ik nauwelijks zag.  Voor mij was het dus belangrijk om met mensen van mijn eigen leeftijd te werken. Ik had een sociale behoefte als motivatie om een voltijd HBO opleiding te gaan doen.
Ook vond ik het belangrijk om later een papiertje te krijgen waar ik iets mee kon, de meeste opleidingen die ik leuk vond waren Mbo of BBl.  Maar omdat ik toch wel ambities heb om later meer te bereiken heb ik voor de kunstacademie gekozen. Die overweging was vooral een prestatie motivatie.
Deze twee voorbeelden komen vanuit mijzelf en wat ik voor ogen heb ‘intrinsieke motivatie’s’ maar ik heb de opleiding ook gekozen omdat het me heel veel voldoening geeft om met mijn handen bezig te zijn en echt dingen te maken. . 
De extrinsieke  motivatie die er was kwam van mijn vader die mij aanspoorde vooral iets te gaan doen dat ik leuk vond.

2.       Wat zijn naar jouw idee oorzaken dat leerlingen soms niet gemotiveerd zijn voor beeldende vakken? Wat zou je kunnen doen om ze wel te motiveren?
Over het algemeen wordt aan de beeldende vakken niet zoveel aandacht besteed aan school. Vakken als Nederlands en wiskunde hebben meer uren, meer huiswerk en zullen ook meer verschil maken op je rapport. Daardoor zullen kinderen sneller de beeldende vakken, die in de ogen van veel ouders minder belangrijk zijn voor een mooie toekomst laten voor wat ze zijn en meer aandacht besteden aan andere vakken.
Kinderen worden eigenlijk na de bassischool niet meer enthousiast gemaakt voor beeldende kunst. Er wordt wel CKV gegeven maar dat is een hele statische en ondiepe basis over wat de beeldende kunst is en voorál was. Je leert er over oude meesters en oude gebouwen maar doet weinig tot niks met het heden en de toekomst.
Omdat er zo weinig tijd is, meestal één uurtje in de week krijgen kinderen ook niet echt een kans opdrachten te krijgen en uit te voeren  die dieper gaan dan dat ene uurtje ploeteren op een werkje wat als er meer tijd in was gestoken veel interessanter zou kunnen zijn.

Kortom er wordt weinig tijd besteed aan de beeldende vakken, ze zouden minder belangrijk zijn dan Wiskunde en je kinderen krijgen de kans niet om enthousiast gemaakt te worden voor deze totaal onbegrensde wereld.

Wat ik zou doen om ze wel te motiveren?
Zoek werkstukken waarvan ze stijl achterover slaan en bespreek die met ze, laat ze proeven van verschillende technieken en materialen zodat ze zien dat er meer is dan houtskool en verf. Bedenk projecten waarin ze stapsgewijs steeds een treetje hoger gaan en uiteindelijk een goed onderbouw, inspirerend werkstuk leveren dat bijvoorbeeld gaat over film, fotografie maar met een basis zodat ze met vertrouwen en enthousiasme kunnen beginnen.

3.
Als ik niet zo lekker in mijn vel zit en ik zie aan mezelf dat ik wat dikker ben geworden in de spiegel dan neem ik me altijd meteen voor om niet meer te snoepen en minder te eten. Dit gebeurd ongeveer eens per 3 maanden en ik houdt het of een dag vol of iets minder dan een half uur. Wat me hieraan het meest irriteert is dat het vaker voorkomt en ik het nooit vol kan houden. Mijn zelfbeheersing is gewoon heel zwak en dat vind ik vervelend .

Het zijn twee afwegingen die ik moet maken voordat ik doe wat ik doe. Aan de ene kant heb ik zin in chocola en aan de andere kant weet ik dat als ik het eenmaal op heb gegeten ik me daarover vervelend ga voelen.  Beide afwegingen hebben een nadeel en een voordeel. Het voordeel van chocola eten is dat ik niet meer die drang heb en een lekker stukje chocola heb mogen eten. Dit is een positief op de korte termijn. Als ik heel lang van de chocola af kan blijven zal ik dat uiteindelijk in de spiegel gaan zien en dat maakt me ook weer gelukkiger. Dit is positief op de langere termijn.
Omdat je pas op een lange termijn enig resultaat (gering resultaat) zal kunnen zien is de motivatie niet erg hoog. Ik vind het fijn om meteen resultaat te zien, dit stimuleert en motiveert me om meer mijn best te doen.

De reden dat ik het niet kan volhouden is misschien omdat ik in mijn achterhoofd toch dacht dat ik niet heel erg dik was zodra ik weg keek van die spiegel. Ik weet dat ik op de korte termijn niet dikker zal worden als ik die chocolaatjes nu opeet en daarom is de drempel lager om het wel te doen in plaats van wachten op dat positieve resultaat dat ik krijg op de langere termijn.

PPO opdracht 4

Opdracht 4
Kwaliteiten

3. wat wordt verstaan onder een ‘valkuil’? geef een voorbeeld van een situatie waarin je te maken kreeg met een valkuil.

Als je een kwaliteit bezig zoals eerlijkheid kun je daarin ook doorslaan. Je bent dan zo eerlijk dat je mensen ermee lastigvalt en kwetst. Het doorslaan van een kwaliteit (zodat het eigenlijk iets negatiefs wordt) heet een valkuil.

Voorbeeld: ik beschouw mezelf als een erg vriendelijk persoon, ik was vroeger zelfs zo vriendelijk dat ik het moeilijk vond om nee te zeggen als mensen me iets vroegen. Ik wilde graag aardig gevonden worden dus als mensen we vroeger of ik eerder kon beginnen op werk, langer door wilde werken of iemands dienst over wilde nemen deed ik dat meestal ook al kwam het me eigenlijk niet zo goed uit.

4. wat wordt verstaan onder een ‘allergie’? geef ook hier een voorbeeld van.

Tussen de kwaliteit en de valkuil zit een compromis ‘ de uitdaging’. Deze wordt zo genoemd omdat het gedrag waar je mee bent opgegroeid ‘ je kwaliteit’ soms moeilijk te veranderen is.
Bijvoorbeeld: als je een beetje te vriendelijk bent en je wilt er te graag iets aan doen kun je doorslaan. Dan wordt je eigenlijk het tegenover gestelde van ‘ te vriendelijk’  (je kwaliteit) je wordt dan heen bot of egocentrisch. Dit doorslaan in je uitdaging noemen we de ‘ allergie’.

5. hoe denk je je uitdaging te kunnen ontwikkelen?

Besef je dat je een kwaliteit hebt waarvan je hinder ondervind in je dagelijkse doen. Als je weet waar dit aan ligt:  je bent te vriendelijk, verlegen, krenterig. Dan kun je gaan nadenken over hoe je het wel wilt hebben. wat is je doel?, wil je door minder verlegen te zijn meer vrienden krijgen? Of wil je niet dat je vrienden vinden dat je een krent bent?. Als je weet wat je wilt bereiken kun je jezelf een aantal opdrachten geven bijvoorbeeld:  (verlegen) ik ga vandaag 3 mensen aanspreken.
Als je het overzichtelijk houdt en niet meteen alles ineens probeert houdt je de controle en kun je tegelijkertijd zonder jezelf helemaal te verliezen dingen uitproberen.

PPO opdracht 3 Kolb

Opdracht 3 de leerstijlen van Kolb
1.      
De leerstijlen die mijn voorkeur hebben zijn: doener en denker.
De kenmerken van deze leerstijlen die ik bij mijzelf herken zijn:
Doener                                                denker
-          Ik ben voor alles in                            - gerelateerd denken
-          Directie ervaringen                           - tijd nodig hebben om connecties te kunnen ontdekken
-          Uitdagende taken                             - theoretische modellen en systemen gebruiken
-          Oplossen van problemen               

Ik ben iemand die erg veel nadenkt voordat ik iets ga doen. Waar ik aan begin wil ik ook een goed beeld bij hebben wat het gaat worden, hoe ik het ga doen en wat er voor logica en verhaal achterzit.
Ik ben niet erg goed in dingen stampen en theoretische lappen tekst leren maar als ik het kan doen kan ik er een gebeurtenis aan koppelen of een gevoel.

Bijvoorbeeld:
rijen franse woordjes leren blijft bij mij eventjes in mijn hoofd zitten maar als ik met die franse woorden een gesprek moet voeren krijgen ze voor mij betekenis en een doel. Ik kan de woorden nu relateren aan gebeurtenissen en zo beter onthouden.

2.       In het diepe worden gegooid ligt mij minder en dat komt niet overeen met het resultaat van de tekst. Ik heb graag richtlijnen als ik met iets begin en een duidelijk stappenplan met waneer, wat af moet zijn. Als ik totaal in het diepe wordt gegooid raak ik helemaal van slag van alle keuzes die ik kan maken en zie ik door de bomen het bos niet meer.

3.       - Schilderen is gewoon doen, en blijven doen tot het  is zoals je het wilt hebben. Van de ervaring leer je en dat komt goed overeen met de resultaten van mijn tekst.

-  de theorie vakken zijn vooral stampen, je krijgt powerpoint presentaties en hoor college’s en de aantekeningen daaruit leer je.  Deze toetsen leer ik door middel van samenvattingen  te maken en connecties te maken in de les stof. Een soort net waardoor ik de stof toch tastbaar maakt.



PPO opdracht 2 leertheoriën

Psychologie
1.       Klassiek conditioneren
Conditioneren betekend gedrag aanleren of afleren met behulp van beloningen of straffen.  Het klassiek condioneren gaat uit van een ongeconditioneerde reflex  op een ongeconditioneerde prikkel. Beide zijn niet aangeleerd maar natuurlijk, aangeboren.
Door de ongeconditioneerde prikkel samen te voegen met een geconditioneerde prikkel, leer je gedrag aan, de ongeconditioneerde prikkel krijgt dezelfde reactie als de geconditioneerde prikkel.
Uiteindelijk kun je de ongeconditioneerde prikkel zelfs weglaten en krijg je een geconditioneerde respons op een geconditioneerde prikkel. De reactie op deze  geconditioneerde prikkel is ten slotte aangeleerd.

Als kind heb ik geleerd dat het onbeleefd is om een boer te laten. Voordat ik dat leerde liet ik gewoon een boer. Dat was voor mij een ongeconditioneere reactie op bijvoorbeeld mijn eten. Mijn ouders strafte me hiervoor met een vermaning, een geconditioneerde respons op mijn gedrag dat ervoor ging zorgen dat ik mijn gedrag aan ging passen, ik vond het niet leuk dat mijn ouders me strafte. Uiteindelijk  hield ik mijn boeren in of deed een hand voor mijn mond. Ik leerde een nieuwe reactie op een natuurlijke reflex, dit was dus een geconditioneerde reactie op de geconditioneerde prikkel (de straf) die zij mij gaven.


2.       Operante conditionering en modeling

 Wat gebeurd er bij operant conditioneren? Aanvankelijk is er geen koppeling tussen een stimulans en respons. Het dier of de mens doet allerlei handelingen. Slechts 1 bepaalde handeling heeft effect, en deze kan definitief aangeleerd worden.

Modeling. Een mens kan ook iets leren zonder tot actie over te gaan of zonder beloning. Door anderen te observeren of door verbale insructies op te nemen is de mens instaat niet eerder uitgevoerde handelingen te verrichtten. Je leert dus zonder expliciete beloniningen.

a)      Hoe wil je leerlingen een bepaalde techniek aanleren met gebruik van operante contidionering?
Stel: ik wil mijn leerlingen leren dat ze als ze klaar zijn met opruimen terug aan hun tafel moeten gaan zitten. Tijdens het opruimen aan het eind van de les is het natuurlijk een drukte want iedereen is klaar en wil graag weg. Een paar kinderen zullen gaan lopen klieren, een paar zullen met elkaar blijven praten maar er zullen er vast ook zijn die op hun plek blijven zitten.  De kinderen voeren verschillende handelingen uit, zijn dus actief bezig, ik wil graag één bepaalde handeling zien. Degene die ik wil zien ga ik dus positief stimuleren. 
Om dit te stimuleren ga ik de kinderen die aan het klieren en rondlopen zijn bestraffend aanspreken.  Zo leer ik ze aan dat ze straf krijgen als ze gaan lopen of klieren. Uiteindelijk zullen ze merken dat als ze blijven zitten ze geen straf en misschien zelfs een compliment (beloning) krijgen.  Als dit tot meerdere kinderen doordringt kan ik ze zo ook belonen door ze eerder te laten gaan als iedereen netjes heeft opgeruimd en op zijn plaats zit.
b)        Hoe doe je dit als je gebruik maakt van modeling?
Bij model-leren gaat het om wat kinderen te zien krijgen. Jijzelf bent als leraar natuurlijk een voorbeeld voor jou leerlingen. Je bent een persoon die ouder is, een status heeft en gerespecteerd wordt door je leerlingen (als je het goed doet).  Alles wat jij doet voor de klas is van invloed op de leerlingen, hoe jij reageert, met problemen omgaat en met leerlingen omgaat.

Stel: ik heb een woordenwisseling met een student voor de klas. Als ik doorsla en ga schreeuwen en vloeken zullen de leerlingen dit kunnen overnemen omdat ze denken dat omdat de leraar het doet het getolereed wordt en een goede manier is om met ruzie’s om te gaan.  Als ik kalm en duidelijk blijf en het uitpraat geeft dat een boodschap over hoe het ook kan.

3.       Ik denk dat als docent je er altijd van bewust moet zijn dat je het goede voorbeeld moet geven maar ik denk niet dat leerlingen het heel snel zullen volgen of overnemen omdat leraren voor pubers niet vaak als een ‘rolmodel’ worden gezien.
Klassieke en operante condicionering vind ik erg effectief en goede manieren om kinderen iets aan te leren. Je stimuleerd en geeft tegelijkertijd aan welk gedrag jij wil zien.

PPO opdracht 1

Invloed op gedrag
Gedrag van mensen kan door verschillende factoren beinvloed worden:

 Fysische factoren (klimaat, jaargetijde)
Hoe kan deze factor het gedrag van leerlingen beïnvloeden en wat kun je daar als docent van merken in de klas?

De jaargetijde winter,herfst,zomer en lente hebben allemaal hun eigen weersomstandigheden
De stemming van leerlingen kan net als het weer zomaar omslaan. Ze zijn meestal minder vrolijk als de zon niet schijnt en kunnen last hebben van een winterdipje. Tijdens de zomerse dagen dromen ze eerder weg als ze naar het mooie weer buiten kijken en zijn ze minder gemotiveerd omdat ze graag vrij willen zijn.

Fysieke factoren (uiterlijk, slaaptekort)
Hoe leerlingen zich voelen heeft veel invloed op hun gedrag. Als ze weinig geslapen hebben zal hun concentratie vermogen laag zijn en doen ze niet optimaal mee in de les.
Het uiterlijk is altijd al een belangrijke factor in het leven van een mens, ook van een leerling.

Psychische factoren (introvert, extravert, zelfbeeld)
Van extraverte leerlingen merk je als docent natuurlijk veel meer dan van introverte leerlingen. Het zelfbeeld wat een leerling van zich heeft draagt bij aan hoe deze leerling is in de klas. Een leerling die zich zelfverzekerd voelt zal sneller ontrust veroorzaken of juist zijn mond open doen als er vragen gesteld worden. Leerlingen met een laag zelfbeeld of die bijvoorbeeld onzeker zijn komen minder vaak met vragen en zijn ook over het algemeen stiller in de klas.

Sociale factoren (gezin, groep)
Een kind met veel sociale contacten leert sneller zichzelf aan te passen aan de situatie en weet ook al vrij snel wanneer het gewenst is om stil te zijn en wanneer er gepraat mag worden.  Hoe het kind is opgevoed door zijn/haar ouders. De normen en waarden, manieren en sociale overtuigingen dragen allemaal bij aan hoe het kind zich in de klas gedraagt. Wat het als normaal beschouwd.

Culturele en spirituele factoren (godsdienst, land, stad, dorp, provincie)
Sommige opmerkingen kunnen kinderen met een andere godsdienst kwetsen
Taal en manieren zijn per plaats anders
Land brengt veel normen, waarden en bepaalde dingen met zich mee

indermediare opdracht

Filosofie
20 mei 2011
-          Inter      -

Opdracht: bezoek in tweetallen een gelegenheid met dans en muziek en breng die in kaart

Hoe beelden de omgeving en  muzikale ervaring beïnvloeden:
Er wordt bijna geen gebruik gemaakt van beelden bij deze omgeving. Het enige beeld dat mij opviel was het score bord met daarop de tijd. Deze was belangrijk omdat de wedstrijd zich aan een time table hield. Die klok zorgde ervoor dat mensen wisten wanneer ze verwacht werden te dansen en wanneer ze verwacht werden te wachten.
Verdere beelden:
Nummers : de nummers die je kreeg om de jury te laten weten aan wie ze welke punten moesten geven.
Het boekje: in het boekje staat het schema voor het weekend. Welke koppels mee doen in welke groepen. Wie is de jury is en waar iedereen vandaan komt. 

Hoe  de dansactiviteit de muzikale ervaring beïnvloed:
De muziek neemt de leiding. De dansers volgen de muziek, ze volgen het ritme, de maat en ook het affect. Het is de bedoeling dat de dansers niet alleen op het ritme en in de maat dansen maar de dansers absorberen ook de sfeer van het nummer. Het is aan hun om dit gevoel over te brengen aan de mensen die kijken en het uit te stralen.

Het milieu
Het milieu, de mensen die er komen?
Iedereen die komt kijken of meedoet komt uit een dansmilieu. We hebben allemaal iets te maken met de latin en/of ballroom klassen. Meestal zijn het nette oude mensen die bij de senioren mee dansen. Ze lijken me rijk met die grote jurken en de manier waarop ze elkaar aanmoedigen.
De jongeren vind ik moeilijker om in een milieu te plaatsen. Ze beginnen heel jong, ongeveer vanaf een jaar of 8 en dat gaat door tot in de 30. Veel mannen zijn homo maar toch erg mannelijk. Ze hebben een bepaalde manier van kleding die van ze verwacht wordt op latin wedstrijden. Dit geld ook voor de dames die meestal erg slang en jong zijn.


Territorialisering
Op het begin van de dans zoek je je plekje op de vloer en dat wordt jou territorium, wanneer de muziek begint voert die je naar een nieuwe plek (of een ander koppel doet dat)  je gaat door en maakt een andere plek tot je territiorium tot de muziek je verder voert. En wanneer de muziek stopt ga je weer van de vloer af en wacht op het volgende.

Becomming
Het doel van een wedstrijd is zo veel mogenlijk punten halen of zo hoog mogelijk eindigen. Maar omdat het een wedstrijd is leef je echt vna moment tot moment. Je moet je best doen bij elke pas die je zet. Je bent je echt bewust van het moment zelf en dat leid tot je eindresultaat.

donderdag 30 juni 2011

mijn gereedschap

Mijn moeder is mijn naam vergeten

Mijn moeder is mijn naam vergeten.
Mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?

Noem mij, bevestig mijn bestaan,
Laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.

Voor wie ik liefheb, wil ik heten.

Neeltje Maria Min

Mijn naam, is dat mijn identiteit? Mijn persoonlijkheid? Hoeveel waarden hechtte mensen aan hun naam? De naam die ze altijd met zich mee dragen, die in elk land hetzelfde is en waar nooit over gedisscussiërd wordt.

Ik kan echt de hele avond door gaan met allemaal vragen die in me op komen over namen. Ik was ook echt lekker bezig toen ik op de bank zat en mezelf zo ongeveer alles waar ik nooit over heb moeten denken opnieuw liet passeren.

-         Als je Paus wordt leg je je eigen naam naast je neer en wordt je iemand anders, je aardse naam is dan niet meer op jou van toepassing. Waarom?

-         Alle kinderen hebben op een bepaalde leeftijd een hekel aan hun naam, hebben ze dan ook een worsteling met hun identiteit?

-         Bij een naam horen associaties, bij een naam heb je een beeld in je hoofd van een typetje “mijn naam is Truus” en hoe die persoon dan zou zijn, waarom zit dat zo in ons hoofd?

-         Hoe veel waarde hecht jij aan je naam? En wat zou er gebeuren als je jezelf een andere naam gaf? Hoeveel invloed heeft dat op jou als persoon? Over hoe jij omgaat met mensen en hoe jij je van binnen voelt?.  

Het hield maar niet op maar interesseerde me des te meer. Ik wilde alles wel opschrijven en onthouden zodat ik een goede filosofische opbouw zou hebben voor mijn presentatie, maar helaas veel van mijn gedachte flow was alweer weg voor ik heb op heb kunnen schrijven.

Ikzelf wordt best vaak met een andere naam aangesproken, mensen verwisselen mijn persoon dan met een ander. Maar ik heb er nooit bij stil gestaan verder omdat ik niet het idee had dat ik met een andere persoon/ identiteit werd verward. Waar lag dat aan?

Baudrillard gaat met zijn hyperrealiteit in op wat is de grens tussen echt en onecht.  Zijn observaties van de Amerikaanse cultuur gaan over de gewone dingen die hij ziet, de dingen die mensen pas zien als ze erop gewezen worden.

Het is erg makkelijk om mensen te laten geloven dat je anders heet dan je ‘echte’ naam. Maar in hoeverre ben je dan nog jezelf. Wat is de grens tussen de identiteit met je nieuwe naam en de identiteit die je bezit en waar je ´echte´ naam bij hoort?.

Derrida wordt beschouwd als de grondlegger van de deconstructie, ‘wat er gebeurd vóór de tekst geschreven wordt’.

Wat zit er achter een geschreven naam: als ik mijn naamplaatje op heb tijdens mijn dienst lijk ik voor mensen veel dichterbij te staan. Ze noemen me bij mijn naam en hebben zo meteen al mijn aandacht en ik voel me ook persoonlijk meer betrokken bij die mensen wanneer ze me mevrouw noemen.  Een geschreven naam is geen woord maar een hele autobiografie over de persoon die de naam draagt.

“its all in a name”

Mijn eindvraag?: Stel je voor… als iemand anders.

Wat vond in interessant en heb ik gebruikt?:

Baurillaird : kunst en werkelijkheid worden één, alles wordt vermaak. Hyperrealiteit. Simulacrum valse werkelijkheid.

Oosterling: kunstwerken tussen beelden,woorden en daden – intermedialiteit

Derrida: vooronderstellingen in teksten